|
Het
kunstwerk in de ogen van de toeschouwer
- John Hacking
blue - bleu
nieuw: illustraties bij het werk van Edmond Jabès
Du, Mystiker, suchst in allen Dingen eine Bedeutung. Für dich hat alles einen verschleierten Sinn. Etwas Verborgenes liegt in allem, was du erblickst. Was
du siehst, siehst du immer, um etwas andres zu sehen.
Ich aber, weil ich nur zum Sehen Augen habe, Ich sehe das Fehlen jeder Bedeutung in allen Dingen; Ich sehe das und liebe mich selbst dafür, denn Ding sein heisst Nichts bedeuten. Ding sein heisst, keiner Auslegung fähig sein.
F. Pessoa
woestijn - desert
Het
kunstwerk in de ogen van de toeschouwer
“Das
jenseits des Werkes ist nur im Werk Wirklichkeit, ist nur die eigentliche
Wirklichkeit des Werks. “
Maurice Blanchot[1]
Waarom maakt een kunstwerk indruk op de toeschouwer?
Dat is geen makkelijke vraag. Toch is het een boeiende vraag om te
verkennen, want een kunstwerk is niet alleen het product van het handelen van de
kunstenaar. Een kunstwerk staat aan het einde van een lang proces van betekenisgeving.
Het scheppend handelen van de kunstenaar, die gegrepen door een ervaring
deze tot spreken brengt in een werk, ligt er aan ten grondslag, maar het
kunstwerk is ook resultaat van een proces van betekenisgeving, waarin kunstenaar
én toeschouwer beiden een eigen bijdrage leveren. Vooral dat laatste heeft mijn
interesse omdat ik zelf schilder én toeschouwer ben van mijn werk. En omdat het
werk van andere schilders mij inspireert om zelf te schilderen en over mijn werk
na te denken. Op het einde van dit artikel zal ik concreet illustreren hoe dit
in zijn werk kan gaan aan de hand van het werk van de Nederlandse kunstenaar
Armando.
Wát vindt de toeschouwer in het kunstwerk? Ik laat me
hierbij leiden door de uitspraak van Maurice Blanchot die stelt dat de
“werkelijkheid” van het kunstwerk alleen ín het werk zelf aanwezig is. Niet
erbuiten, niet los ervan, niet in de beschouwing erover, maar vooral in de
confrontatie ermee. Blanchot noemt de “werkelijkheid” van het kunstwerk een
“jenseits des Werkes”. Dit “jenseits”noemt hij de eigenlijke
werkelijkheid van het werk. Dit “jenseits” zou je kunnen vertalen met ‘aan
gene zijde’. Wat verstaat Blanchot onder het begrip werkelijkheid en wat is
dat ‘aan gene zijde’?
Blanchot speelt met het begrip werkelijkheid om een
dubbele gelaagdheid aan te duiden. Het kunstwerk bestaat als een materiele
grootheid en het kunstwerk werkt door in de toeschouwer. Dat zijn de twee lagen.
Vooral de tweede laag is hier interessant, hoe en waarom het kunstwerk doorwerkt
in de toeschouwer. Het kunstwerk heeft een effect op de toeschouwer en de
toeschouwer ondergaat een ervaring in de confrontatie met het kunstwerk. Dat
bedoelt Blanchot volgens mij met het “jenseits des Werkes”, namelijk datgene
wat de toeschouwer, als gevolg van dit effect van het kunstwerk op hem, zelf
bijdraagt in de vorm van betekenissen. Deze betekenissen zijn het ‘aan gene
zijde’ van het werk die alleen in de confrontatie van de toeschouwer met het
werk boven komen en die voor Blanchot de ‘echte werkelijkheid’ zijn van het
werk. Een werkelijkheid die veel verder reikt dan het materiële object dat in
het geval van een schilderij bestaat uit doek, verf en een lijst.
In die zin is de toeschouwer medeproducent van
betekenissen. Dit proces is ook van invloed op de receptie en de uiteindelijke
status van het kunstwerk. Een kunstwerk is dus altijd een product van de
kunstenaar en van de (wisselende) toeschouwer. Er is dus een sprake van een
zekere complexiteit waarin betekenislagen door elkaar heen lopen en die
waarschijnlijk niet zo helder in kaart zijn te brengen als we zouden willen.
Het landschap
Nogmaals wat vindt de toeschouwer in het werk? Ik geef
een antwoord met behulp van citaten uit het werk van Romano Guardini over het
landschap als kunstwerk. Guardini maakt in een klein werkje uit 1944 met de
titel “Form und Sinn der Landschaft in den Dichtungten Hölderlins[2]”
onderscheid tussen “Daseinslandschaft” -
dat is het levende landschap van de individuele persoonlijkheid - en het
geschilderde landschap als kunstwerk. In het “Daseinslandschaft” blijft het
landschap gebonden aan de ervaringen van de persoon. Het is een persoonlijke
beleving van de existentie die in bezinning en reflectie stem kan krijgen. Het
geschilderde landschap neemt de gestalte aan van een concreet object, een
schilderij. Interessant in dit kader is de volgende opmerking van Guardini:
“die künstlerische Gestalt vermag sogar dem Lebenden beim Bau seiner
Daseinslandschaft zu helfen, dass er genauer sieht, stärker empfindet und den
Sinn, welcher unaussprechbar hinter den Formen liegt, tiefer ahnt.”[3].
Het schilderij kan op die wijze een bijdrage leveren aan de bestaansverheldering
van het individu.
De toeschouwer kan het schilderij echter alleen maar
zo ervaren als er een bepaalde openheid en ontvankelijkheid is van zijn kant en
als er een zekere concentratie op of thematisering van en gevoeligheid voor de
dynamiek van het eigen leven bestaat die in het schilderij herkend wordt.
Ook Ton Lemaire constateert dat er een verband kan bestaan
tussen nadenken over je eigen bestaan en het bekijken van een landschap. Hij
zegt in ‘Filosofie
van het landschap’ uit 1970: “Daarom
bestaat er een verrassend verband tussen theorie – wier orgaan de filosofie is
– en uitzicht – wiens praktijk de wandeling is als bezoek van het landschap.
Wijsbegeerte en vergezicht, beiden ontmoetingen met de horizon van ons bestaan,
zijn uitoefeningen van de zin voor het algemene, het omvattende, het universele;
ze vragen van ons dat we de beperkte kring van onze dagelijkse praktijken
overschrijden. Hij die bevangen blijft binnen de ruimte van zijn arbeid, heeft
geen oog voor het landschap en geen zin voor filosofie. Hij zal proberen elke
ontmoeting met de horizon van zijn bestaan te ontwijken, zowel met de zichtbare
horizon van het landschap – de totale ruimte van zijn leven -, als met zijn
geestelijke strekking – zijn totale levenstijd. Filosoferen over het uitzicht
daarentegen is in dubbele zin een overschrijden van de praxis: omdat het het
zichtbare perspectief van de totale levensruimte ter sprake brengt in verband
met het perspectief van de hele levensloop.”[4]
De betekenis
van het kunstwerk als landschap
Het kunstwerk kan dus aanzetten tot nadenken over de
eigen existentie in tijd en ruimte. Het kunstwerk is daarvoor echter niet
gemaakt. Het kunstwerk ‘an sich’ is vol betekenis en vol zin, maar het heeft
geen doel. “Zum Wesen des Kunstwerks gehört, dass es wohl Sinn hat, aber
keinen Zweck” zo Guardini in “Über das Wesen des Kunstwerks”[5].
Het kunstwerk heeft geen technisch nut, geen ekonomisch voordeel, noch een
pedagogische inzet”: “Es “beabsichtigt”
nichts, sondern “bedeutet”; es “will” nichts, sondern “ist”.[6]
In de ogen van Guardini wordt het kunstwerk geschapen opdat het is en opdat het
zich openbaart. Hij stelt dan ook nadrukkelijk de vraag wat het kunstwerk dan
voor de mens betekent.
Guardini stelt dat de kunstenaar schouwend en vormend
het wezen van het voorwerp waaraan hij werkt laat verschijnen. In deze
verschijning maakt hij ook zichzelf openbaar en openbaart hij iets van het
menselijk wezen als zodanig. En wel zo, dat dit proces niet alleen gelijktijdig
plaatsvindt, maar dat het een door het ander plaatsvindt: “im Blicken, Werten,
en Fühlen des erlebenden Menschen das Ding eine neue Sinnfülle gewinnt; am
Ding hinwiederum der Mensch zum Bewusstsein und zur Entfaltung seiner selbst
gelangt, Indem das aber geschieht klinkt am Werk das Ganze des Daseins an, und
das zufällige Teilgebilde wird zum Symbol des Alls.”[7]
De kunstenaar “zum Sehen geboren, zum Schauen
bestellt” heeft met zijn werk dat uit concrete materie bestaat zoals doek en
verf, iets volbracht wat niet alleen hemzelf maar de mens als zodanig betreft.
Dat wordt in het werk vastgehouden en kan door anderen worden begrepen, ervaren
en navoltrokken. Het geheel aan betekenissen uit dit proces noem ik zoals boven
het “jenseits des Werkes”. Dat geheel is niet concreet tastbaar en bestaat
ook niet buiten het kunstwerk om. En toch maakt het de kern uit van het
kunstwerk zelf.
De
kunstenaar zelf levert daartoe een aandeel, allereerst door de schepping van
zijn werk, vervolgens door zijn eigen receptie ervan en de betekenissen die hij
toekent door een titel en andere omschrijvingen. En de toeschouwer levert zijn aandeel.
Guardini zegt het heel mooi als hij stelt: “Was
daher beim Auffassen des Kunstwerks gefordert wird, ist nicht nur ein Sehen oder
Hören, wie bei den Gegenständen der Umgebung sonst; gar ein Geniessen und
Sich-Vergnügen, wie bei irgendeiner Erfreulichkeit. Das Kunstwerk öffnet
vielmehr einen Raum, in welchen der Mensch eintreten, in dem er atmen, sich
bewegen und met den offen gewordenen Dingen und Menschen umgehen kann. “[8]
Probleem echter in onze tijd is dat wij volgens
Guardini activisten zijn geworden terwijl de grondhouding van de contemplatie
nodig is om ons open te stellen voor het kunstwerk. Ondanks alle spreken over
kunst hebben slechts weinigen een echte relatie ermee. Een echter relatie met
het kunstwerk is volgens hem ”dass man still wird, sich sammelt, eintritt, mit
wachen Sinnen und offener Seele schaut, lauscht, miterlebt. Dann geht die Welt
des Werkes auf.”[9]
De toeschouwer merkt echter ook dat er iets met hem
gebeurt: “Er wird sich selber deutlicher; nicht theoretisch reflektierend,
sondern im Sinne unmittelbarer Aufhellung. Die Schwere des eigenen undurchlebten
Vorhandenseins leichtet sich. Er wird tiefer der Möglichkeit inne, selbst echt,
rein, erfüllt und ausgeformt zu werden.”[10]
Het
perspectief
Emanuel
Levinas heeft eens gezegd dat het werk zijn maker verraadt. De toeschouwer gaat
zijn eigen weg met het werk en zijn betekenisgeving kan als een verraad worden opgevat ten aanzien van de betekenisgeving die de
kunstenaar op het oog had. De uitdrukking “op het oog hebben” of betere
“in het oog hebben”, met andere woorden het ‘perspectief’, is de kern
waarom alles draait. Het perspectief van de kunstenaar én de toeschouwer
bepaalt het proces van betekenisgeving, geeft er kleur en richting aan, en kan
een hulp zijn bij het verstaan van de eigen existentie in tijd en ruimte vanuit
het concrete kunstwerk. ‘Het
kunstwerk geeft te denken’ om Paul Ricoeur te parafraseren. Het kan zelfs
aanzetten tot wisseling van perspectief bij kunstenaar en toeschouwer als op
basis van het werk nieuwe horizonten van zelfverstaan worden geopend. De omslag
in het denken over het werk van de landschapschilder Casper David Friedrich die
in zijn tijd nauwelijks waardering genoot, maar die later werd vereerd als een
van de eerste echte landschapschilders, legt hier getuigenis van af[11].
Opeens fungeert het landschap niet meer als achtergrond voor gebeurtenissen of
thematische schilderijen die een mythe of een verhaal verbeelden, maar staat het
als landschap zelf op de voorgrond. Het landschap wordt zo tot een nieuw thema
in de schilderkunst en met behulp van het landschap gaan schilders
gemoedsstemmingen, emoties en religieuze opvattingen uitdrukken die voorheen met
andere middelen werden zichtbaar gemaakt. Bij Friedrich zien we landschappen met
mensen die met de rug naar de toeschouwer staan gekeerd, alsof wij als
toeschouwer met hun mee kunnen kijken naar een verre horizon. Deze manier van
benaderen was volslagen uniek en heeft veel kunstenaars aan het nadenken gezet
over de inhoud van het schilderij als landschap en als middel tot zelfverstaan.
Maar
het kunstwerk staat niet op zichzelf. Het legt niet alleen getuigenis af van het
perspectief van de kunstenaar maar het is ook een citaat uit een lange traditie
van zelfverstaan van een cultuur. Lemaire wijst hierop als hij de toepassing van
het perspectief als techniek in de schilderkunst illustreert: “Het perspectief
is de techniek van het zich emanciperende subject om zich van de wereld te
distantiëren door haar te ‘doorblikken’, doorzichtig te maken. Het
perspectivisch afbeelden van de wereld als landschap is een act van bevrijding
en verzelfstandiging van het individu, scherper gezegd: het is door een en
dezelfde beweging dat het individu zich als autonoom subject poneert en de
wereld als landschappelijke ruimte verschijnt.”[12]
Vanuit
een algemeen cultuurfilosofisch perspectief concludeert Lemaire vervolgens:
“Men noemt een weergegeven ruimte pas dan een landschap, als datgene
wat we zien op het doek door een horizon wordt verenigd en gedomineerd. …Het
is het afgebeelde verband tussen natuur en cultuur, zodat de cultuur
ondergeschikt is gemaakt aan de natuur…een landschap is de zelfafbeelding van
de cultuur. De cultuur visualiseert als het ware via de schilder haar eigen
mogelijkheid als afhankelijkheid van de natuur; zij maakt haar eigen situatie
zichtbaar, kortom: in een landschap situeert de cultuur zichzelf in de
werkelijkheid, en fundeert zich daarbij tevens.”[13]
Daarmee treden we opeens binnen in een andere dimensie. Niet alleen de relatie tussen kunstwerk en toeschouwer is in het geding, maar ook de relatie tussen kunst en cultuur komt in het vizier. Dat maakt de problematiek complexer en spannender. Kunstenaar en toeschouwer zijn tenslotte beiden kinderen van hun tijd. Dit bredere perspectief werk ik hier niet verder uit omdat dit te ver voert. De
horizon als verstaanshorizon
Men kan
pas van een landschap spreken volgens Lemaire als er een horizon is afgebeeld.
Wandelend in het landschap geeft de horizon houvast. De leefruimte wordt er door
zichtbaar gemaakt. Vragen als waar kom je vandaan en waar ga je naar toe in tijd
en ruimte kunnen aan de hand van de horizon nader worden ingevuld. De horizon
laat je zien dat je leven voorgesteld kan worden als het bewandelen van een weg.
De horizon in het landschap wordt hiermee een verstaanshorizon. Het concrete
geschilderde landschap kan zo een hulp bieden bij het verstaan van het
“Daseinslandschaft” als ‘totale’ levensruimte en levensloop.
In het
proces van reflectie op de eigen identiteit in het landschap kan een
confrontatie plaatsvinden met datgene wat we niet zijn maar waar we naar
verlangen. Er blijft volgens Lemaire ook ruimte voor een zekere relativiteit.
“De horizon ontbreekt nooit helemaal, maar de mens is met zijn aandacht ook
nooit alleen maar op de horizon gericht. Dat wil zeggen dat de uitzichten nooit
de inhoud van ons leven kunnen uitmaken, maar alleen nu en dan in beperkte doses
genoten kunnen worden. De mate waarin de vergezichten genoten kunnen worden,
verraadt de mate waarin men de ervaring van de niet-identiteit, het uitstel kan
verdragen. Het zijn dan ook weinigen die bewust deze ontmoeting met nieuwe
horizonten zoeken en die steeds bereid zijn hun bereikte identiteit te
liquideren. Waar het bezoeken van panorama’s georganiseerd en geïnstitutionaliseerd
is, zoals in het toerisme, daar is tevens de ontmoeting met de horizon van het
bestaan van haar kritieke inhoud ontdaan, omdat het uitzicht dat geboden wordt
bij voorbaat al geduid is.”[14]
Armando
Een hedendaagse Nederlandse schilder die het thema van de
horizon heeft uitgewerkt en geduid vanuit zijn eigen leven is Armando. Hij heeft
de uitdaging opgepakt om zijn persoonlijke horizon telkens te verleggen en
vandaar uit de confrontatie aan te gaan met zichzelf en zijn verleden. “Zijn
werk, met als basis zijn persoonlijke ervaring van de Tweede Wereldoorlog in
Amersfoort, handelt over existentiële en universele thema’s die hij
beschrijft in termen van macht en onmacht, daders en slachtoffers, herinnering,
vergankelijkheid en melancholie. Fascinatie voor geweld en kwaad bepaalt zijn
werk van meet af aan. Verbaasd over de verraderlijke schoonheid van dit geweld,
werkt Armando zijn thematiek in elke discipline die hij beoefent op unieke wijze
uit. Gedreven door het verlangen naar inzicht in het kwaad en naar de beheersing
van de technieken om zijn thematiek vorm te geven, verkent hij de mogelijkheden
van ieder medium tot het uiterste. Het werk van Armando omvat series monumentale
schilderijen, pasteus en doorwerkt in zwart en wit met hier en daar sporen van
kleur, subtiele, poëtische tekeningen en grafiek. Vanaf 1989 ontstaan
sculpturen die door natuurkrachten gevormd en gebeukt lijken. Proza en poëzie
van Armando nemen een eigen plaats in. In een zeer specifieke taal wordt het
onzegbare, omgeven door veel wit, verwoord.”[15]
Veel van zijn werk draagt de sporen van een
worsteling. Armando worstelt met zijn verleden in Amersfoort waar hij als kind
speelde in de bossen maar waar tijdens de Tweede Wereldoorlog ook het
Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, beter bekend als ‘Kamp Amersfoort’
gelegen was. Een van zijn autobiografische gedichten heet ‘Het gevecht’,
waarbij hij in de colofon vermeldt: “Het gevecht vond plaats 31 jaar gelden in
de bossen rond Amersfoort; het werd voltooid op het eiland Thera in 1972.”[16]
Ook schilderijen en
beeldhouwwerken dragen titels als “Gevecht, Veldtocht, Zwart landschap,
Gevechtsveld, Bosrand”. Vanaf 1979 woont en werkt hij in Berlijn om vanuit de
positie van de “vijand” te kijken naar zijn levenswerkelijkheid.[17]
Door in Berlijn te gaan wonen verlegt hij letterlijk zijn horizon.
Armando is een typisch
voorbeeld van een kunstenaar die het gevecht aangaat met tijd en ruimte om zo te
komen tot een plaatsbepaling. Op die wijze krijgt zijn “Daseinslandschaft”
gestalte in zijn werk. Armando is tegelijk als toeschouwer van zijn eigen leven,
de kunstenaar die deze ervaringen uitwerkt. ” Bei Armando kommt es zu einer
noch stärkeren Verschmelzung von landschaftlicher Erfahrung und übertragener
Bedeutung, indem die Bildformen, die im Prozess des Malens gefunden werden und
die Bildrealität einer Landschaft konstituieren, sowohl als aussere Landschaft
lesbar sind, als auch als inneres Bild aufgefasst werden können. In den
Bildelementen, die keine abbildende Funktion haben, sind subjektive
Landschaftsinterpretation und objektive Gestaltung des Materials eine unauflösbare
Einheit eingegangen. Somit wird mit der Landschaftsdarstellung kein betimmtes
Gefühl repräsentiert wie inder älteren Malerei, sondern die Bildformen
wecken, ohne auf eine äussere Landschaft zu verweisen, Assoziationen an
Landschaftliches und Psychisches zugleich.”[18]
“Onschuldig
landschap”
Jaren
geleden werd ik getroffen door werk van Armando in het Stedelijk Museum te
Amsterdam. De afbeeldingen en titels van sommigen van zijn schilderijen hebben
mij sindsdien niet meer losgelaten. Ik wil dit illustreren aan de hand van
landschappen die Armando in 1987 schilderde en die hij de titel gaf “schuldig
landschap”.
Een aantal jaren terug vond ik in een antiekzaak in
Aken een klein mapje met toeristische kiekjes uit Oostenrijk. Dergelijke mapjes
werden toentertijd verkocht als souvenir. Het mapje bevatte foto´s uit het
dorpje Mayerhofen, toen al een toeristisch trekpleister. Ze stammen uit de
periode na de “Anschluss” bij Duitsland, dus na 1938, want op een van de
foto’s is een groot wiel te zien voorzien van een hakenkruis.
Toen ik deze foto´s met veelal berglandschappen onder
ogen kreeg moest ik meteen denken aan het werk van Armando en de titel
“schuldig landschap” en bij mij
rijpte het plan om een commentaar te schilderen op het werk van Armando met
behulp van deze kleine foto’s. In hoeverre heeft het landschap weet van en
draagt het schuld aan de gebeurtenissen die na 1938 plaatsvinden in Oostenrijk?
Deze vraag was voor mij het uitgangspunt om na te denken over een titel voor de
collage’s toen deze eenmaal klaar waren. Ik heb de schilderijen toen
“onschuldig landschap”? genoemd als verwijzing naar het werk van Armando.
De thematiek van de horizon zoals deze bij Armando
zichtbaar wordt in zijn schilderijen fascineert mij, ook toen al, zonder dat ik
kennis had van de achtergrond van zijn werk en vertrouwd was met zijn
autobiografie. Omdat ik zelf gegrepen was door het landschap en de wijkende
horizon had ik een gevoel van herkenning en van vervreemding bij het ervaren van
zijn werk. Herkenning op tweeërlei terrein: de thematiek van de Tweede
Wereldoorlog die ook mij altijd mateloos heeft gefascineerd en de thematiek van
het landschap in veelal zwart-wit tinten omdat ik jaren lang met inkt heb
gewerkt voordat ik begon te schilderen met kleur. Maar ook vervreemding: wat
bezielt de schilder om zo intuïtief met enkel zwart en wit pastueus te werken
zodat er een beeld ontstaat dat getuigenis aflegt van zijn eigen
zielenroerselen, een “Daseinslandschaft”,
maar dat ook tegelijk gezien kan worden als een geschilderd landschap.
In de collage’s met de foto’s uit Mayerhofen heb
ik bewust gekozen voor kleur om het landschap meer diepte te geven. De
Afwisseling van sterke en zwakke kleuren maken het landschap doorschijnend alsof
er een andere werkelijkheid achter ligt. De zwart witte tinten van Armando
dringen je als het ware terug. Ze
nodigen je niet uit het landschap binnen te treden maar werpen je terug op je
zelf. Mijn landschappen zijn een uitnodiging om verder te kijken, dieper te
graven, niet vanuit de confrontatie met het werk, een confrontatie die je
terugwerpt op jezelf, op je eigen existentiële vragen, maar eigenlijk via een
omweg: de omweg van de verte, waarin tijd en ruimte bij elkaar komen en waarin
impliciet al de vraag is beantwoord dat hetzelfde landschap dat er vandaag is,
dat er gisteren was, ook tijdens de gruwelen van de oorlog, er ook morgen weer
zal zijn. Armando zag het zo: “Dit lege landschap mist geen levend wezen.”[19]
Het landschap kent zijn eigen schoonheid, zijn eigen verschrikking. Maar alleen
wij mensen zijn in staat om dat te zien. En precies dit waarnemen en dit proces
van betekenisgeving maakt ons tot mensen die nadenken over zin, over de eigen
existentie en over het voortbestaan van de wereld.
De horizon in het landschap is niet alleen metafoor
voor de zinhorizon, hij is tevens het echte doel van de mens want wij zijn geen
statische wezens, hoewel we beseffen dat wij steeds onderweg zullen blijven en
dat de horizon steeds zal wijken.
Deze korte illustratie van een receptie en
verwerkingsgeschiedenis kan model staan voor hoe een kunstwerk kan doorwerken
bij de toeschouwer. Zowel het werk zelf als de betekenisgeving van de kunstenaar
Armando hebben bij mij als toeschouwer een nieuw proces op gang gebracht van
betekenisgeving, wat uiteindelijk resulteerde in nieuwe schilderijen. Maar ook
mijn “Daseinslandschaft” is erdoor gewijzigd. Mijn verstaan van tijd en
ruimte zijn er door gekleurd en hebben extra accenten gekregen. De horizon is al
jaren niet meer weg te denken als thema in mijn werk, De horizon in het
schilderij kan ik niet meer los denken van mijn eigen verstaanshorizon. Een
proces van voortdurende reflectie en van wederzijdse bevruchting is het
resultaat.
John Hacking
illustraties:
Armando: schuldig landschap – diptychon 198 x 198 cm
olie op doek 15-4-1988
In dit diptychon rijst een zwarte berg omhoog. Alleen rechts een spoor van rood, bloed, dat aangeeft dat hier iets heeft plaatsgevonden: een moord, een slachtpartij, een oorlog? Het is een zwart vlak in beweging zonder scherpe overgangen, iets wat in je opwelt, bovenkomt, onvermijdelijk, niet te stuiten, niet weg te verklaren met mooie woorden of theorieën. De oorlog verliest hier zijn ideologische glans, wordt ervan ontdaan, over blijft leegte en eenzaamheid. Een eigenlijke horizon ontbreekt of wordt afgeschermd door de berg. De berg is de horizon, de beweging gaat naar het midden, alsof de berg nog gaat groeien en daarmee het leed van de oorlog.
John Hacking: Onschuldig
landschap? Collage 61 x 51 cm 1999
gepubliceerd in Splijtstof jrg. 31 nr. 3 - een uitgave van de faculteit der Wijisbegeerte Katholieke Universiteit Nijmegen
[1] M.Blanchot. Der Gesang der Sirenen. Essays zur modernen Literatur. Frankfurt am Main, Berlin,Wien. 1982. Warum es keine reine Kunst gibt p. 126 [2] R. Guardini. Form und Sinn der Landschaft in den Dichtungten HölderlinsTübingen, Stuttgart. 1946. p. 14-15 [3] ibid.
[4] T. Lemaire. Filosofie van het landschap. Amsterdam 1970 2002. p. 15-16 [5] R. Guardini. Über das Wesen des Kunstwerks. Tübingen 1948. p. 30 [6] ibid.
[7] ibid.
p. 33
[8] ibid.
p. 36
[9] ibid.
p. 37
[10] ibid. p. 37-38
[11] Caspar David Friedrich:
Landschaft als Sprache. In: H.Börsch-Supan, Caspar David Friedrich. München 1975. p 12
[12] ibid.
p. 29
[13] ibid.
p. 72
[14] ibid.
p. 82
[15] tekst op: http://www.armandomuseum.nl/ [16] Het gevecht. In Armando. Verzamelde gedichten. Amsterdam 1999. p. 213 [17] Armando. Die Berliner Jahre. Den Haag 1989. p.7-8 [18] Armando. Die Berliner Jahre. Den Haag 1989. p.8 [19] De Ondergang. In Armando. Verzamelde gedichten. Amsterdam 1999. p. 143 Erectiele disfunctie M.Blanchot. Der Gesang der Sirenen. Essays zur modernen Literatur. Frankfurt am Main, Berlin,Wien. 1982. Warum es keine reine Kunst gibt p. 126
nieuw: illustraties bij het werk van Edmond Jabès
bergen - bomen - mountains - trees - montagne - arbre
blue - bleu |